top of page

Dat zie je toch?

"ik zou ook wel graag een grote mensen baantje hebben" zei ik, "iets van 8 of 16 uur in de week". Hij barstte in lachen uit. Eerder op de avond had hij gezegd dat hij getrouwd is met de horeca, al kon ik me de naam van zijn kroeg niet meer herinneren. "Dat is wel echt belachelijk weinig" zei hij.


Toen iemand vroeg waar wij elkaar van kenden, vertelde ik dat we elkaar hadden ontmoet op de beruchte maandagavonden in mijn stamcafé. Mijn favoriete barman werkt daar op maandag-, woensdag- en zaterdagnacht en de maandagen zijn het leukst. Niet in de minste plaats omdat alle gaybars blijkbaar hun deuren dichthouden op die dag, en zodoende de hele homoscene, waar hij overduidelijk deel van uitmaakt, dan altijd uitstroomde naar het schouwburgcafe waar ik regelmatig aan een wijntje of een theetje lurk.


Na het verhaal over de ontmoeting zei ik dat ik hem gemist had, terwijl ik realiseerde dat ik zelf ook maar weinig maandagen uit was gegaan. Zondag en maandag zijn altijd mijn weekenddagen. "Jij hebt toch altijd weekend?" zei hij. Ik reageerde met de uitdrukking dat wanneer je altijd weekend hebt, je tegelijkertijd ook nooit weekend hebt. Dat begreep hij niet.


De dag erop werd ik ziek. Keelontsteking, en een beste. Na een weekend op de spoeddienst en een vermeende penicilline allergie, knapte ik langzaam op en nam mezelf maar weer eens voor om te stoppen met roken.


Wat ik zo vreemd vind aan de maatschappij of de medemens is het volgende:


Waarom tellen psychische ziektes niet als "echte" ziektes? Of, in ieder geval, waarom gaan mensen anders om met beide? De vele berichten die ik mocht ontvangen de afgelopen week, uit alle uithoeken van mijn vriendenkring: "Heb je nog boodschappen nodig?" "Eet je wel genoeg fruit?".


Ik probeer niet eens meer uit te leggen dat ik makkelijker naar de winkel kan met een zwaar ontstoken hoofd dan met een paniekaanval. Er zijn er maar weinig die dat werkelijk begrijpen. Diegene die dat, na jaren van meelopen in mijn leven en de nodige gesprekken en ervaringen, begrijpen, koester ik diep en innig. Het zijn de mensen die niet lachen om mijn vermogen 8 tot 16 uur in de week te kunnen werken, en dat dan niet eens élke week.


Ik zag ooit eens een filmpje ergens dat duidelijk maakte hoe belachelijk het is als je een lichamelijke ziekte hetzelfde zou benaderen als een psychische. Een man in een rolstoel die gevraagd wordt een stukkie te gaan bergbeklimmen want "we vinden het zo gezellig als je meegaat". Een vrouw die boven een wcpot hangt, kaal van de chemo, waarop haar vrienden zeggen "Maar je kan toch gewoon mee naar dat feestje? Zó erg is het toch niet?". Een man met een arm in het gips: "Maar je gaat ook nóóit mee tennissen, doe toch niet zo flauw".


Dat wat zichtbaar is, is blijkbaar makkelijker te accepteren dan dat wat onzichtbaar is. Bovengenoemde voorbeelden zijn op het belachelijke af, maar toch is dit aan de orde van de dag wanneer je psychisch ziek bent. Een voorbeeld uit mijn eigen leven:


Met de naderende zomer zit ik soms weer in een kort mouwtje op het terras. De lieve, wat oudere vrouw die ik vaak tref zegt me steevast hetzelfde: "Maar waaróm heb je jezelf zoveel gesneden? Je bent nog zo jong, en zo mooi en zo getalenteerd. Je hebt alles mee". De boodschap komt op mij over als "stel je niet zo aan, kind".


Misschien zijn mijn littekens nog een bevestiging van mijn ziekte. Dat wat er is geweest, en dat wat nog altijd in me zit. Mijn vader zei 't ooit zo treffend toen ik naar het UWV moest voor een keuring: "Neem je pillendoos mee, en trek een T-shirt aan en zeg; dit slik ik elke dag, en als ik dat niet doe gebeurt er dit".


Een stootkuur antibiotica valt dan ook in het niet bij alle pillen die ik, in meer en gelukkig steeds mindere mate, al jaren elke dag trouw slik. En toch, ik ben nu ziek, want ik heb nu pijn. Is fysieke pijn beter invoelbaar dan een psychisch lijden? Waarschijnlijk wel, en misschien zijn juist mijn littekens daarvan akte. Ik begreep mijn eigen pijn niet, dus maakte ik hem al die jaren tastbaarder. Zichtbaarder. Begrijpelijker.


M'n beste vriend kwam terug van een festival, waarop hij me vertelde dat er twee meisjes waren met krasjes op hun armen en uitvoerig de drang tot automutileren besproken. Hij vertelde me dat hij wijselijk z'n mond had gehouden. En mn vriendinnetje die er gister was, die klaagde tegen haar vriendje/niet-vriendje dat, wanneer ze hier kookt, ze zich zo enorm stoort aan het feit dat al m'n keukenmessen bot zijn. Zijn reactie was even droog als treffend; je zou verwachten dat ik juist heel veel scherpe messen heb.


We -ik en mijn omgeving- kunnen er gelukkig steeds meer om lachen. In ieder geval om die aspecten van het ziek zijn die langzaam maar zeker minder impact hebben op mijn leven en dat van mijn naasten. Humor is altijd een goeie methode geweest om pijn te neutraliseren. Mits je aan dat neutraliseren toe bent, zelf.


Het lachen van de homo-bareigenaar steekt nog wat na. Ik bedenk me maar weer dat iedereen zijn eigen perspectief heeft. Hoewel niemand zal verwachten dat ik ga werken met een keelontsteking.


Maar ook met keelpijn is 8 tot 16 uur te doen.


Ik draag een dikke sjaal met 22 graden.


Eigenlijk vervult die dezelfde functie als mijn korte mouwen. Kijk dan, ik ben ziek, dat zie je toch?

Kommentare


bottom of page